Zonnepanelendebacle

04 Mei 2021

Zonnepanelendebacle

Wat is dat toch met die zonnepanelen hier in Vlaanderen? Waarom loopt alles hier op niveau van de energietransitie zo moeilijk? Waarom is die digitale meter nu zó noodzakelijk? Kort gezegd: wie ziet door de bomen het bos nog?  

Boerenbedrog, contractbreuk, incompetente postjespakkers, belogen en bedrogen.

Wie er de laatste weken diverse fora en commentaren in duidingsprogramma’s op natrekt kan er niet omheen: het arrest van het Grondwettelijk Hof van 14 januari dat een einde stelt aan de terugdraaiende elektriciteitsmeter is ingeslagen als een bom en in reacties worden de grove bewoordingen niet geschuwd.

Geen wonder ook als je bekijkt hoe het zover is kunnen komen en als je weet dat bv. vorig jaar nog 138000 nieuwe zonnepaneelinstallaties werden aangemeld, een absoluut jaarrecord. En dat niet in het minst door de propaganda die er door onze eigen Vlaamse regering voor werd gemaakt.

Hét grote probleem is echter dat door dit debacle, deze ongelooflijk gigantische blunder van de Vlaamse meerderheidspartijen, een ontluikend breder draagvlak voor hernieuwbare energie terug de grond wordt ingeboord.

 

Als Groen Evergem willen we de Evergemnaar op bovenstaande vragen graag een zo genuanceerd mogelijk antwoord geven. Zodanig dat jullie opnieuw “door de bomen het bos zien”. Maak hier kennis met het eerste luik in dit dossier.

Het lezen van de tekst vraagt enige tijd, maar na lezing, zal het je een helder inzicht geven in de problematiek. Veel leesgenot.

En als er nog vragen zijn, neem gerust contact.

Geert Caboor

ondervoorzitter Groen-Evergem

 

Zonnepanelen, digitale meter, capaciteitstarief. Wordt het té complex?

Zoals we in ons huis aan huis blad aangaven willen we als Groen Evergem meer duiding geven omtrent de zeer snel evoluerende elektriciteitsmarkt. Niet in het minst omdat het arrest van het Grondwettelijk Hof van 14 januari 2021 aangaande de terugdraaiende teller nog eens alles extra op scherp heeft gezet.

Ook wij kregen heel wat vragen en mails betreffende dit arrest en wat ons standpunt als Groen in gans deze zaak is.

Omdat de materie ondertussen is uitgegroeid tot een vrij complex geheel en omdat binnen het kader van ons huis aan huis blad dit onmogelijk op een heldere manier kan worden uitgelegd, hebben we ervoor gekozen hier op onze site daarvoor een apart dossier te openen.

Zoals jullie weten is het arrest van het Grondwettelijk Hof geen alleenstaand gegeven en zit de elektriciteitsmarkt al een hele tijd in een steeds sneller gaande evolutie. Een evolutie die nog altijd doorgaat en ook in de toekomst nog voor veranderingen in de elektriciteitsmarkt zal zorgen. Om die reden is dit dossier een weerspiegeling van de stand van zaken op vandaag maar zal het ongetwijfeld in de toekomst moeten onderworpen worden aan updates. Het onderstaande moet dan ook in die context gezien worden.

Om een en ander zo overzichtelijk mogelijk te houden zullen we ook aan het eind van dit dossier een paar typische scenario’s belichten. Wat de invloed van het verdwijnen van de terugdraaiende teller op die scenario’s is, welke impact het capaciteitstarief zal hebben en hoe we er het best kunnen mee omgaan.

Dit dossier richt zich vooral op de situatie van kleine productie eenheden (<10 kWp) die we typisch bij particulieren terugvinden. Grotere en grote productie eenheden zijn onderhevig aan andere wetgeving en werden/worden op andere wijze beheerd waardoor bv. hun impact op de netstabiliteit niet op dezelfde voet kan worden beoordeeld.

Uit onderstaande bijdrage zal blijken dat het elektriciteitsvraagstuk het spreekwoordelijk “dansen op een slappe koord” is waarbij kostenbeheersing een belangrijke factor is en waar steeds het gevaar voor discriminatie om de hoek loert. De enige manier om een sluitend en voor iedereen aanvaardbaar antwoord te bieden bestaat erin om met open vizier alle opties te bekijken en de eruit voortvloeiende voor- en nadelen van de verschillende partijen te analyseren en in het juiste perspectief te plaatsen.

In een notendop

Diverse Europese regelgevingen en richtlijnen hebben de afgelopen decennia vorm gegeven aan de energietransitie. Daarbij wordt de lat logischerwijze progressief hoger gelegd om uiteindelijk koolstofneutraliteit te bereiken in 2050.

Algemeen gaat het dus over de overgang van het verbruiken van fossiele brandstoffen voor energie opwekking naar het koolstofneutraal opwekken van energie. De elektriciteitsopwekking is daar één component van. Om een en ander in perspectief te plaatsen: als een “gemiddeld Belgisch gezin” ongeveer 3500kWh elektriciteit verbruikt op jaarbasis dan gaat dit voor de component “verwarming”, mede door de gemiddeld vrij hoge leeftijd van de woningen in België, eerder in de richting van 20000kWh.

Het grote verschil is echter dat voor de verwarming van de woning de eindverbruiker veel flexibeler keuzes kan maken in hoe hij zijn woning verwarmt. Voor de verbruikte elektriciteit ligt dit veel moeilijker aangezien men daarvoor (bijna altijd) noodgedwongen aansluit op het distributienet.

Geschiedkundig is daarbij het distributienet (hoog-, midden- en laagspanning) uitgebouwd rond een centraal continu productiesysteem. Een op dat moment logische keuze. Men zou het een “vraag gestuurd aanbod” kunnen noemen.

De laatste decennia is er echter een ommekeer in gang gezet door de steeds snellere toename van decentrale productie-eenheden gebaseerd op wind en zon. Iets waar het distributienet eigenlijk niet was op voorzien. De fluctuerende opbrengsten stellen dus problemen om de stabiliteit van het net te garanderen.

Die stabiliteit garanderen, ook naar de toekomst toe met een nog groeiend volume decentrale productie, kan maar op een beperkt aantal manieren. Eén ervan is het verder uitbreiden van de interconnecties, waarbij de NEMO-link met het VK een mooi voorbeeld is. Die kan uiteraard elektrische energie in beide richtingen uitwisselen en kan een vermogen tot ongeveer 1GW (1 gigaWatt) transporteren wat ongeveer overeen komt met het vermogen van één kerncentrale. Niet voor niks laat Tinne Van der Straeten (Groen) als federaal minister momenteel de mogelijkheden onderzoeken om een vergelijkbare verbinding met Denemarken tot stand te brengen. Eén van de mogelijkheden ligt dus in het meer rigide uitbouwen van het Europees net. De wind waait immers nooit overal even sterk en de zon schijnt niet overal evenveel op hetzelfde moment.

Afbeelding1.jpg

Een andere mogelijkheid bestaat erin om het probleem aan de zijde van de decentrale productie aan te pakken. En precies daar komen de digitale meter, prosumententarief, capaciteitstarief, terugdraaiende teller in beeld. Ingrijpen op niveau van de decentrale producent heeft voor het distributienet als voordeel dat de “hardware”, zeg maar de “kabels in de straat”, niet noodzakelijk zwaar moeten worden aangepast.

Hoe dan ook stelt zich de vraag waar het juiste evenwicht ligt tussen bovenstaande mogelijkheden die momenteel meest “in the picture” staan. Beslissingen als het arrest van het Grondwettelijk Hof van 14 januari geven de indruk dat de spreekwoordelijke “hete patat” op die manier wordt doorgeschoven naar de prosument, maar is dat wel de juiste interpretatie? En indie niet, hoe moeten we die beslissing dan wel bekijken?

Bovenstaande mogelijkheden worden het meest vernoemd in de actualiteit maar er zijn nog andere mogelijkheden. Verderop in het dossier komen we ook daar nog op terug.

Allemaal goed en wel maar wat heb ik aan die uitleg?

Bovenstaande situatieschets lijkt ons noodzakelijk om het bredere beeld op de problematiek te behouden en om de invloed van maatregelen die door de verschillende overheden genomen worden beter in het perspectief van de beoogde resultaten te kunnen plaatsen.

Maar anderzijds weten we ook dat de gemiddelde prosument eerder wakker ligt van de impact van diezelfde maatregelen op zijn persoonlijke situatie. Het is vanuit die zienswijze dat heel wat reacties zijn ontstaan, onder andere als reactie op het arrest van het Grondwettelijk Hof van 14 januari. We zullen daarom veel voorkomende reacties/opmerkingen/bedenkingen als basis gebruiken voor het vervolg hieronder.

De miserie is al begonnen met het prosumententarief. Dat was nooit zo afgesproken!

De prosumententaks is ingevoerd in 2015 als vervanging van de zogeheten “Turteltaks”. Die laatste was een kort leven beschoren en de rechtstreekse aanleiding voor het ontslag van toenmalig minister Annemie Turtelboom (OpenVLD).

Het klopt dus dat deze taks niet kon ingecalculeerd worden door al wie vóór pakweg 2014 zonnepanelen plaatste. De vraag is echter of de huidige vervangende prosumententaks terecht en op een correcte manier wordt geheven.

De motivatie voor het invoeren van de prosumententaks was het feit dat de prosument voor het geïnjecteerde deel van de door de decentrale productie eenheid opgewekte elektriciteit die nadien terug van het net wordt afgenomen tot dan toe niet meebetaalde voor het gebruik van het net. De prosument maakt dus voor dat deel van zijn elektriciteitsgebruik virtueel dubbel gebruik van het net.

Bepaalde bronnen stellen verder dat het prosumententarief het resultaat is van berekeningen die uitgaan van een zelfconsumptie van 30%.

Tot daar klopt de redenering maar er is meer.

Vanuit een “centrale productie” filosofie wordt energie centraal opgewekt, getransporteerd via hoog-, midden- en laagspanningsnet tot bij iemand thuis. Men maakt op die manier inderdaad gebruik van het volledige net. Die redenering klopt echter niet noodzakelijk in het geval van decentrale productie. Het is immers perfect mogelijk dat op een bepaald moment op mijn adres  bv. 2kW vermogen in het net wordt geïnjecteerd, terwijl mijn buurman, die geen zonnepanelen heeft, op datzelfde moment een afname van 3kW heeft. Aangezien we in dezelfde laagspanningszone zitten zal via de laagspanningscabine aan mijn buur geen 3kW maar slecht 1kW moeten worden geleverd door het net. Ik gebruik voor mijn injectie op dat moment dus enkel het laagspanningsgedeelte van het net en mijn buurman gebruikt het volledige net maar voor 1/3 van het gevraagde vermogen.

Uiteraard is dit slechts een voorbeeld en op andere momenten kan de situatie geheel anders zijn. Bovendien wordt dit beïnvloedt door het aantal decentrale productie eenheden die in dezelfde laagspanningszone vallen. Hoe hoger dit aantal, hoe kleiner de kans dat dit “onderling voorzieningssysteem” speelt en hoe groter het aandeel opgewekte energie dat via optransformering op het middenspanningsnet zal terugkomen. Dit op zich wil dan ook zeggen dat inderdaad een groter deel van het net effectief meermaals gebruikt wordt door prosumenten.

Nog andere factoren beïnvloeden het terecht zijn van de huidige prosumententaks. Zo wordt in het huidig systeem geen rekening gehouden met de oriëntatie van de aanwezige zonnepanelen (windrichting en hellingshoek), met de dimensionering van de omvormer(s) ten opzichte van het aanwezige vermogen aan panelen (invloed installateur), met de eveneens wispelturigheid van het weer (reële opbrengst ten opzichte van de theoretische opbrengst). Uiteindelijk is het zo dat de prosumententaks bepaald wordt op basis van het geïnstalleerd AC omvormervermogen. Al deze factoren kunnen een grote invloed hebben op de uiteindelijke kostprijs die de prosumententaks uitmaakt per geproduceerd MWh aan elektriciteit.

Nochtans zou deze heffing voor het gebruik van het net op een veel correctere manier kunnen bepaald worden. Daarbij zijn 2 categorieën te onderscheiden:

  • Prosumenten die recht hebben op groenestroomcertificaten met analoge meter hebben in de meterkast een aparte zogeheten “groenestroomteller” die nodig is voor de verrekening van de groenestroomcertificaten. Als men bij die prosumenten het fictief zelfconsumptiepercentage van 30% aanhoudt zoals hierboven vermeld maar dan op basis van de werkelijk geproduceerde hoeveelheid elektriciteit dan heeft men uiteindelijk een veel correctere heffing. Men filtert zo bv. ook de weersinvloed weg. Voor prosumenten met panelen die goed georiënteerd zijn zal dit weinig verschil maken met de huidige situatie maar voor anderen waarvan de panelen minder gunstig zijn georiënteerd kan dit behoorlijk gunstiger uitvallen;
  • Prosumenten die geen recht meer hebben op groenestroomcertificaten en met een analoge meter. Dit is de groep waar de heffing moeilijk op een realistische manier te bepalen is. Enerzijds is er geen groenestroomteller meer standaard aanwezig, anderzijds bieden de meeste omvormers wel de mogelijkheid om de geproduceerde energie te monitoren via app of pc. Dat deze gegevens niet zomaar kunnen gebruikt worden door de wetgeving op de privacy zal duidelijk zijn maar wat als de prosument zijn toestemming geeft tot gebruik ervan of de mogelijkheid krijgt om alsnog een groenestroomteller in de kast te laten plaatsen? Los daarvan zou men bv. ook kunnen opteren voor een correctiefactor op basis van oriëntatie en hellingshoek van de panelen, gebaseerd op praktijkervaring. Hoe dan ook zijn er mogelijkheden om een correctere verrekening op poten te zetten.

Normaal gezien moest hier nog een derde categorie aan worden toegevoegd, namelijk de prosumenten die geen recht meer hebben op groenestroomcertificaten, met digitale meter en aanmelding van de nieuwe installatie ten laatste op 31/12/2020, maar die wensten gebruik te maken van de gegarandeerde 15 jaar terugdraaiende teller. Dit is dus de groep die door het arrest van het Grondwettelijk Hof van 14 januari uit de boot vallen. De invloed hiervan bekijken we verder hieronder. Door het arrest komen deze prosumenten automatisch in de nieuwe tariefstructuur terecht en vervalt dus ook het prosumententarief  waardoor deze groep hier niet verder dient vermeld te worden.

Tot slot is er ook een groep van prosumenten die in de loop van de jaren hun installatie hebben uitgebreid. Daardoor hebben ze bv. voor een deel van de installatie recht op groenestroomcertificaten, voor een ander deel niet en hebben ze ondertussen al of niet reeds een digitale meter. Elk van die situaties valt uiteindelijk op te splitsen in een of meerdere van bovenstaande categorieën en op basis daarvan kan potentieel een correct prosumententarief berekend worden voor zover van toepassing.

Is het prosumententarief dus een terechte heffing?

Iedere prosument maakt gebruik van het elektriciteitsnet voor zover hij niet alle geproduceerde elektriciteit gans het jaar door onmiddellijk zelf verbruikt, wat in de praktijk bij niemand het geval is. In het oude systeem met analoge teller en zonder prosumententarief betaalde de prosument idealiter niks voor het gebruik van het net ook al injecteerde hij in de zomer en haalde hij elektriciteit van het net in de winter.

In die zin is het prosumententarief zeker terecht. Het is immers maatschappelijk niet te verantwoorden dat bijvoorbeeld degenen die niet de mogelijkheden hebben om zonnepanelen te plaatsen, waarvoor verschillende zaken aan de basis kunnen liggen, voor elke verbruikte kWh elektriciteit de volle nettarieven moeten betalen en dat anderen die wel zonnepanelen hebben gelegd idealiter niks moeten betalen voor gebruik van het net.

Over de manier van berekening valt echter veel te zeggen. De huidige vorm discrimineert immers tussen prosumenten onderling. Nochtans zijn er mogelijkheden om dit op een veel correctere manier te berekenen.

Die digitale meter, is dat nu echt nodig? Ik wil die helemaal niet, mijn oude werkt nog perfect!

Als er één onderwerp van discussie is dat de laatste jaren niet weg te branden is uit de actualiteit als het gaat over de elektriciteitsmarkt, dan is het wel de digitale meter. Niet in het minst omdat er veel beter had kunnen gecommuniceerd worden vooraleer de introductie ervan aan te vatten waardoor er tot op vandaag heel wat misverstanden over bestaan.

 

Toegegeven, eenvoudiger dan met een conventionele elektriciteitsmeter (ook wel Ferrarismeter genoemd) kan het niet zijn. Althans voor de netgebruiker. In dat laatste schuilt ook de reden waarom precies de conventionele elektriciteitsmeter niet langer past in een elektriciteitsmarkt die steeds meer steunt op fluctuerende decentrale productie.

Om direct één ding duidelijk te stellen: voor de netgebruiker die geen zonnepanelen of andere kleine decentrale productie eenheid bezit verandert er door de introductie van de digitale meter voorlopig niets. Voorlopig omdat normaal gezien vanaf midden 2022 ook het zogenaamde capaciteitstarief wordt ingevoerd en vanaf dan kunnen de uitgebreidere mogelijkheden van de digitale meter ook voor hen een invloed hebben op hun uiteindelijke elektriciteitsrekening. Maar op dat laatste komen we later nog terug.

Het grootste verschil tussen de conventionele meter en de digitale versie is ondertussen wel al genoegzaam bekend, namelijk dat de conventionele meter zowel vooruit als achteruit kan draaien daar waar de digitale versie twee telwerken bezit, eentje die optelt voor het gedeelte “afname” en eentje die optelt voor het gedeelte “injectie”. Logisch dus dat voor wie geen decentrale productie eenheid bezit er niets verandert. Bij hen zal enkel het telwerk “afname” optellen en hun rekening wijzigt niet ten opzichte van de situatie met conventionele teller.

Voor hen die wél een decentrale productie eenheid hebben wil dit automatisch ook zeggen dat daar beide telwerken in de digitale meter wel hun optelwerk doen. Er wordt dan separaat geregistreerd hoeveel elektrische energie uit het net gehaald wordt, de “afname”,  en hoeveel er in het net wordt geïnjecteerd, de “injectie”, op momenten dat de productie het eigen verbruik overstijgt.

Hier komt wat ik zou durven noemen de kapitale fout, de ongelooflijke blunder die door de Vlaamse regering is gemaakt in beeld, op het moment dat men heeft gesteld dat men ondanks de introductie van de digitale meter men die “virtueel” ging laten terugdraaien. Anders gezegd zou men de waarden van beide telwerken bij de jaarafrekening van elkaar aftrekken om zodoende een “saldering” te bekomen die de facto hetzelfde netto verbruik op jaarbasis zou geven als de conventionele meter. Bovendien garandeerde men deze kunstmatige verrekening voor een periode van 15 jaar voor installaties die ten laatste op 31/12/2020 waren aangemeld en algemeen voor alle installaties tot 15 jaar na aanmelding. De facto wil dit zeggen dat men eigenlijk van de digitale meter terug een conventionele maakt voor een periode van maximaal 15 jaar, de andere mogelijkheden van de digitale meter buiten beschouwing gelaten.

Waarom was dit een kapitale fout?

Sinds ongeveer 20 jaar schrijft de Europese Unie richtlijnen uit met betrekking tot het gebruik van hernieuwbare energie en de integratie ervan binnen het elektriciteitsnetwerk evenals omtrent een algemene reglementering errond op Europees niveau. Twee belangrijke richtlijnen daarbij zijn richtlijn (EU) 2018/2001 rond de bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en richtlijn (EU) 2019/944 rond de gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit. In die richtlijnen worden, kort gezegd, de middelen omschreven die een integratie van hernieuwbare energiebronnen in het elektriciteitsnetwerk mogelijk moeten maken. Eén daarvan is ook de digitale meter en daarvoor wordt ook een tijdspad uitgetekend.

De belofte omtrent de “gegarandeerd 15 jaar terugdraaiende teller” die destijds door de verantwoordelijke Vlaamse ministers werd gemaakt druist echter in tegen de geest van de vermelde richtlijnen en bemoeilijkt de implementatie van de Europese richtlijnen op nationaal vlak. De kern van de richtlijnen is immers dat Europa zich uitspreekt voor een versnelde groei van het aandeel hernieuwbare energieproductie maar dat men er zich anderzijds van bewust is dat dit enkel kan indien heel wat zaken in de elektriciteitsmarkt anders bekeken/aangepast worden. Daarbij worden zowel wijzigingen omschreven voor de productie- als afnamezijde. Langs afnamezijde (lees in dit geval: de particuliere netgebruiker) wil dit onder andere zeggen dat binnen een bepaald tijdsbestek elke afnemer over een digitale meter moet beschikken. Richtlijn (EU) 2019/944 legt daarbij bv. de deadline voor volledige uitrol van de digitale meter vast op 2029.

De achterliggende reden waarom de Europese Unie absoluut die digitale meter wil is dat we door het steeds groter wordend aandeel hernieuwbare energie opwekking uit voornamelijk zon en wind, ook steeds meer geconfronteerd worden met fluctuaties aan productiezijde. Nochtans is het voor het elektriciteitsnet primordiaal dat vraag- en aanbod steeds in evenwicht zijn. Indien niet dreigen “black-outs” en dit kan zowel door onder- als overproductie optreden. Je kan elektriciteit immers niet op een eenvoudige én goedkope én efficiënte manier opslaan zoals dat wel kan voor de meeste andere energievormen. De taak van de netbeheerder om het net stabiel te houden wordt dus steeds complexer. Langs afnamezijde is er echter met een conventionele meter geen enkele mogelijkheid om de netgebruiker te stimuleren/sensibiliseren om rationeler om te gaan met elektrische energie. Met een conventionele meter hoef je kort gezegd helemaal niet na te denken over wanneer je welke verbruiker al of niet inschakelt want op je conventionele meter heeft dat geen enkele invloed en op je eindafrekening al evenmin. Meer zelfs, met een conventionele meter kan je het elektriciteitsnet als “virtuele batterij” gebruiken waarbij je je overproductie in de zomer gebruikt als buffer voor de wintermaanden wanneer er weinig zonneproductie is. Dit laatste is bij alle prosumenten het aloud gekende systeem en heeft in die zin logischerwijze bij minstens een deel van hen ook  deel uitgemaakt van de overwegingen om te beslissen voor of tegen de installatie van bv. zonnepanelen.

Op zich is er ook niks mis mee om dit principe mee te nemen in je overwegingen, zeker indien dat geruggesteund wordt door de verantwoordelijke Vlaamse minister. Net dat laatste maakt dat die beslissing een “kapitale fout” was en de rechtstreekse aanleiding waarom nu zovelen zich belogen en bedrogen voelen. Hoe kan je het anders noemen als je dingen belooft die een weerslag hebben tot 2035 daar waar op Europees niveau gemikt wordt op 2029 voor volledige implementatie. Bovendien zijn er studies die stellen dat op Belgisch niveau het huidige elektriciteitsnet de evoluties zowel op niveau van productie als afname, inbegrepen de verwachte verkoopcijfers van bv. elektrische voertuigen en warmtepompen, zonder echte problemen aankan tot 2025 maar dat tegen 2030 al zeer aanzienlijke bijkomende investeringen moeten voorzien worden bij “ongewijzigd beleid”. Investeringen die, hoe je het ook draait of keert, uiteindelijk terecht komen op de rekening van de eindverbruikers, dus óók bij degenen die geen prosument zijn. Ook hier loert dus alweer het gevaar van discriminatie om de hoek.

Ongelukkige timing bij de uitrol van de digitale meter?

Ook wat betreft de timing die gekozen werd voor de uitrol van de digitale meter kan men zich vragen stellen. Ter herinnering: de besluiten rond de uitrol van de digitale meter werden kort voor de Parlementsverkiezingen van 2019 door het Vlaams Parlement gesluisd. De motivering hiervoor was dat een definitieve beslissing over de verkiezingen heen tillen het risico inhield van verdere vertragingen.

Wanneer we echter de betreffende passage in de Europese richtlijn erbij halen en het moment van effectieve start van uitrol in Vlaanderen ernaast plaatsen dan kan je je toch vragen stellen.

In onderstaande passage uit de Europese richtlijn staat te lezen dat lidstaten die een positief KBA (kosten-baten analyse) kunnen voorleggen voor de invoering van een slimme metersysteem de uitrol voor minstens 80% moeten realiseren binnen zeven jaar vanaf de datum van die positieve beoordeling. Het KBA voor Vlaanderen van 2017 was toen al positief en je zou dus kunnen denken dat het dan normaal is dat tegen 2024 inderdaad 80% van de uitrol moet gerealiseerd zijn. Het woordje “lidstaten” in de tekst (geel omcirkeld) is daar echter wel van belang. Europa beschouwt immers enkel lidstaten, geen regio’s. Anders gezegd, Europa bekijkt België als geheel en niet Vlaanderen apart. In Wallonië was in 2017 het KBA nog niet positief, vandaar dat daar niet zoveel commotie omtrent de slimme metersystemen bestaat. Voorts staat er dat die 80% invoering moet behaald worden in 2024 voor lidstaten die gestart zijn met de uitrol vóór 4 juli 2019.

Afbeelding2.jpg

Wanneer we vandaag op de site van de Vlaamse overheid gaan kijken zien we onder andere het onderstaande staan.

Je kunt je dus de vraag stellen of we op Vlaams niveau onszelf niet in de voet hebben geschoten door de uitrol te starten op 1 juli 2019. Door dat te doen moeten we dus 80% uitrol behalen in 2024. Dat dit extra en onnodige druk legt mag duidelijk zijn. Of toch als we de Vlaamse meerderheid mogen geloven want die hameren tot op vandaag op die 80% in 2024. Anderzijds, Vlaanderen is een regio en geen lidstaat als dusdanig. Probeert men hier heiliger te zijn dan de paus? Hmm… stemt tot nadenken…

Ongelukkige aanpak bij de uitrol van de digitale meter?

Dat is wel het minste wat je erover kunt zeggen. In Vlaanderen krijgen we door de manier van aanpak de digitale meter spreekwoordelijk door de strot geramd, willen of niet. Dat het anders kan heeft men in andere Europese landen, die in een aantal gevallen al veel eerder begonnen zijn met de uitrol, nochtans al bewezen.

Eerder dan op te treden als “dwingende” overheid had men er kunnen voor opteren om als “sturende” overheid tewerk te gaan. Men had er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen om de opt-out mogelijkheid aan te bieden wat eigenlijk wil zeggen dat men de eindafnemer de mogelijkheid geeft om voorlopig af te zien van de installatie van een digitale meter. Iets wat men bv. in Nederland heeft toegepast. Je zou dan kunnen denken: als je die mogelijkheid aanbiedt zal er toch nooit iemand kiezen voor de digitale meter? Vergeet daarbij niet dat het prosumententarief ook een extra kost inhoudt en die kan je dus zien als “sturend” element. Het is immers niet altijd zo dat je mét digitale meter noodzakelijkerwijs altijd veel slechter af bent, zeker eenmaal er dynamische elektriciteitscontracten op de markt komen. Er zijn altijd de zogenaamde “early adopters” die die keuze wel zullen maken en hun ervaringen kunnen dan weer anderen overtuigen om de overstap te maken. We zien datzelfde fenomeen bij bijna elke introductie van nieuwe technologie en bijna altijd blijkt dat het systeem zichzelf op termijn “verkoopt” zonder dat de overheid echt dwingend hoeft op te treden. Wat men nu van de mensen vraagt is gedwongen en geblinddoekt in het onbekende te springen en dat werkt dus duidelijk niet. De belofte van de 15 jaar terugdraaiende teller is daarbij een mooi voorbeeld van een ultieme poging om de burger te paaien en te overtuigen te investeren in zonnepanelen. En dat tegen beter weten in…

 

 

 

En wat met die andere “features” van de digitale meter? Is dat allemaal wel zo veilig?

Naast de aparte telwerken heeft de digitale meter inderdaad nog heel wat andere mogelijkheden aan boord die niet aanwezig zijn in een conventionele meter. Er is een communicatiepoort, uitlezen kan vanop afstand, bijna real-time gegevens van afname of injectie zijn beschikbaar en een aantal zaken kunnen zelfs gestuurd worden vanop afstand, enz. Die functionaliteiten zijn niet allemaal standaard geactiveerd bij installatie maar kunnen op vraag van de eindgebruiker wel worden geactiveerd zodat bv. in bijna real-time via een app de gegevens van afname of injectie kunnen worden opgevolgd. Omdat dit allemaal relatief nieuwe materie is voor de netgebruiker en ook omdat pas zeer recent sprake is van teruglevercontracten en nu ook de eerste voorstellen voor dynamische contracten het levenslicht zien, zijn de mogelijkheden voor de netgebruiker nog relatief beperkt. Daar zal echter op relatief korte termijn snel verandering in komen. 

Naar veiligheid toe schrijven de Europese richtlijnen zeer strikte voorschriften uit voor alle partijen die in aanraking komen met de gecapteerde data. Zowel wat betreft de aard van de gegevens, wie er toegang toe heeft, hoe er moet mee omgegaan worden enz. Aan de eindgebruiker worden verder niet alleen verplichtingen maar ook uitgebreide rechten toegekend. Wil dit zeggen dat alles 100% veilig is? Waarschijnlijk is het dat nooit maar als we kijken naar de andere landen die al langer met de digitale meter aan de slag zijn dan moeten we toch vaststellen dat daar tot nog toe geen grote “accidenten” mee zijn gebeurt.

Samengevat kan je stellen dat de digitale meter heel wat mogelijkheden in huis heeft die voordien niet bestonden. Dat is niet alleen interessant voor de netbeheerder maar kan dat ook zijn voor de netgebruiker. Daarvoor moeten echter wel de nodige middelen ter beschikking staan. Het is dan ook logisch en aangewezen om eerst dit laatste “op orde” te hebben vooraleer men aan een gedwongen uitrol begint. Maar dat heeft men dus duidelijk niet gedaan…

En mijn groenestroomcertificaten dan?

Daarop heeft de digitale meter absoluut geen invloed. Iedereen die een decentrale productie eenheid bezit heeft op het aansluitpunt van de omvormers op het net een “groenestroommeter” die registreert hoeveel elektriciteit je zonnepanelen produceren en waarvan je de aangegeven waarde invoert op het moment dat je een certificaat aanvraagt. Daaraan veranderd niets. In Vlaanderen wordt tot op heden niet geraakt aan de tijd waarbinnen je groenestroomcertifcaten krijgt. Voor de meeste installaties is dat 20 jaar. Dit in tegenstelling tot bv. in Wallonië waar recent die looptijd werd teruggebracht van 15 jaar naar 10 jaar. Het gras is dus niet altijd groener aan de overkant zoals soms wel eens wordt gedacht…

De digitale meter komt er, ok, maar hoe ga ik daar nu het best mee om?

Met deze vraag komen we uiteraard tot de kern van de zaak maar het is meteen de moeilijkste om te beantwoorden. Dit eenvoudigweg omdat iedere situatie uniek is en het dus zeer moeilijk is om een “one-size-fit’s-all” oplossing aan te reiken. Zoals in de inleiding reeds vermeld zullen we daarom aan het eind van dit dossier proberen om aan de hand van een aantal scenario’s de mogelijkheden te schetsen.

 

Wordt vervolgd

Geert Caboor (mei 2021)